Wat
een contrast om in Las Vegas aan te komen na alle natuur van de
laatste weken. Midden in de woestijn rijzen torenhoge flatgebouwen
op. Neon reclames flitsen aan en uit, alles is blits hier. We lopen
over “the strip” de hoofdstraat tussen de grote hotels. Het is
een soort wonderland, waarin we van Venetië met gondels en
gondeliers, langs de Eiffeltoren naar het Bellacio hotel lopen, met
een fantastische waterorgel show op muziek in de vijver voor het
hotel. Er is een hotel met een vulkaan voor de deur met spectaculaire
uitbarstingen en vuurpoelen die spontaan beginnen te branden,
verderop een tropische tuin met flamingo's, daar een Indiase tuin met
baldakijnen en opgezette tijgers, je kunt het zo gek niet bedenken of
het is hier op loopafstand. Wat ik heel opvallend vind is dat we
zoveel verschillende mensen tegenkomen.
Oud en jong, dik en dun, alle
denkbare huidskleuren en nationaliteiten, super chique mensen in
avondkleding die zich met limousine en volgehangen met sieraden af
laten zetten, maar ook gezinnen die hun eigen eten en een sixpack
bier meegenomen hebben. Er zijn mannen verkleed als vrouwen en
omgekeerd, bijna naakte dames als engeltjes waarmee je op de foto
kunt en er is van alles te koop. We nemen een kijkje in de casino's
op de begane grond van de hotels, maar de mensen daar vind ik er niet
erg blij uitzien. De fiches vliegen over de tafels, gespannen en
vermoeide blikken volgen het harkje van de croupier. Het lokt niet
aan om daar tussen te gaan zitten. Vanuit de Eiffeltoren schijn je
een geweldig uitzicht op “the strip” te hebben, we mogen best
even kijken en krijgen een rondleiding langs de open keukens
(fantastisch) en worden in het restaurant aan de bar geparkeerd. We
hebben geen reservering en ik betwijfel of onze portemonnee wel
bestand is tegen het prijsniveau van de menukaart, maar een glas
champagne om te vieren dat we hier zijn is feestelijk, en het
uitzicht is overigens echt erg leuk.
Roel
vindt Las Vegas helemaal niets en is blij dat we de volgende dag de
woestijn van Death Valley in rijden. De temperaturen zijn mild, we
kunnen in de duinen lopen, zomers is het hier zo heet dat je de auto
bijna niet uit kunt. De warmste temperatuur ooit gemeten op aarde was
56,7 ºC op 10 juli 1913 in Death Valley. De vallei lag wel op de
route naar de goudvelden verderop, dus de goudzoekers, hun goud en
bevoorrading moesten hier doorheen. Er is hier veel afgezien en de
naam spreekt boekdelen. Het is een woest gebied, met zoutpannen van
een zee van lang geleden, duinen, kale hellingen en scherpe bergen in
rood, bruin en gele tinten.
We
rijden verder langs de oostkant van de Sierra Nevada. Ik heb nog een
kleine hoop dat we het bos van de Patriarchen kunnen bezoeken, met
oeroude Bristlecone Pine bomen, eentje van bijna 5000 jaar oud, maar
de omweg neemt teveel tijd in beslag. De bomen leven niet voor niets
nog steeds, ze staan in een afgelegen gebied hoog in de bergen. Een
camping bij een natuurlijke warm waterbron aan de voet van de bergen
is een goede troost. De Tioga pas naar Yosemite is nog steeds open en
de kans om nog een keer door het park te rijden laten we niet liggen.
De camping en winkel bij Tuolumne Meadows zijn al ontruimd voor de
winter en zullen pas begin juli volgend jaar weer open gaan. Het is
er uitgestorven. Ik denk aan alle pakketten voor de Pacific Crest
lopers die hier in het postkantoortje klaar stonden half september,
hoe zou het hen vergaan zijn? We stoppen bij het Tenaya meer, wat een
stilte en prachtige natuur. Ik stel de terugkeer zo lang mogelijk
uit, we maken nog een flinke middag wandeling naar de reuzen
sequioa's van Tuolumne grove, maar dan zit het er toch echt op. Die
avond slapen we heerlijk aan boord van Tara in Emeryville.