maandag 11 maart 2013

Gambia, op weg naar de dierentuin - 4-10 maart

TARA dor de kantelen van het fort
Na het vertrek van Christiaan varen we in 5 dagen de Gambia rivier op. Het is even omschakelen om weer met z'n tweetjes te zijn. Het is erg stil en aan de andere kant ook weer prettig. Om niet in een dip te komen, vertrekken we meteen nadat Safon, onze aardige taxichauffeur, Christiaan is komen halen.
Het fort van James Island 

De eerste uren varen we naar James Eiland. Het ligt midden in de rivier en is afwisselend in Frans en Engels bezit geweest tot Banjul gebouwd is in 1816 om het verbod op slavenhandel te controleren voor de Engelse Kroon. De eerste Europese kennismaking met James Eiland was rond 1450 toen er een Portugees bemanningslid werd begraven. Daarna is er een fort gebouwd en in gebruik geweest als schakel in de slavenhandel. Het fort is getekend door de tijd en met behulp van o.a. het Prins Clausfonds (!) enigszins geconserveerd. Het is een bijzonder plek omdat we er helemaal alleen zijn om het eiland te verkennen. Nou ja, met uitzondering van een aardige visser die ons twee vissen komt brengen die we absoluut niet mogen betalen. Gelukkig mag ik wel wat meegeven voor zijn kinderen en daar heeft hij er 15 van. De visser heeft geen hele draad aan zijn lijf. Dan klinkt een ringtone en komt er onder het rafeltjesshirt aan een touwtje een Samsung mobiel tevoorschijn waarmee hij een gezellig gesprek voert. Er klinkt veel Toubab (witte man), dus ik denk dat wij er ook in voorkomen.
Bij het vallen van avond worden de hoge Baobabbomen ingenomen door een groep pelikanen als rustplaats. Erg mooi in de ondergaande zon.
verse vis en aardige visser

Tijdens ons tocht door Senegal en op de Gambia lees ik Roots (Wortels) van Alex Haley. Zelf een nakomeling van slavenvoorouders heeft hij zijn familiegeschiedenis beschreven tot de Gambia rivier, waar zijn betbetovergrootvader gevangen genomen werd als slaaf. Het boek maakt indruk omdat er veel herkenning is met de omgeving hier en de gebruiken die meegenomen zijn naar Amerika. Maar het is vooral een schrijnend boek over de lotgevallen van zijn familie in slaveneigendom wat me niet makkelijk loslaat. Het eind is hoopvol. Als de jonge, vrije mannen en vrouwen in de familie hun weg vinden en in enkele generaties door ondernemen en scholing een goede toekomst weten te realiseren voor zichzelf en hun kinderen. Roel leest over Congo en "Wat is de Wat" over een kindsoldaat in Zuid Soedan. Wat kunnen mensen elkaar veel leed aandoen!

Ik heb alle tijd om te lezen en na te denken want ik vind de eerste dagen tamelijk saai. We varen urenlang op de motor over een brede rivier met aan beide zijden hoge mangrovebossen. Als er wind is hebben we die pal tegen, dus dat is alleen hoopvol voor de terugreis. De hele route komen we geen (zeil)boten tegen, alleen vissers in uitgeholde kano's met lange drijfnetten, plasticflessen als drijvers en lege jerrycans als eindmarkering. Samen met het saaie vaarwater vraagt het aardig wat discipline om steeds op te letten. Het gaat gelukkig iedere keer goed, pff, soms ook maar net!
wasachtige bloemen

Het varen hier doet me denken aan de keer dat we, jaren geleden, van Budapest naar de Wenen gevaren zijn in een draagveugelboot. Dat klonk ook zo romantisch, maar wat was het saai! Toen hadden we een vriend bij ons die balletje balletje speelde en iedereen kostelijk vermaakte, nu moeten we het zelf doen.
De avonden en nachten zijn wel erg mooi. De sterrenhemel ongelofelijk, heel stil en rond zonsopgang en zonsondergang de vogels. We liggen een nacht in de sprookjesachtige Mandorikreek. De kreek zonder naam verderop komt ons op een nachtelijk avontuur te staan als blijkt dat het anker niet houdt in de blubber op de vloedstroom en wij de mangrovebossen indrijven. De takken breken krakend en het duurt even voor we de boel weer drijvend hebben in het maanlicht.
De kinderen van Kemoto point in het voormalige hotel

De verre neven en nichten van Alex Haley leven hier nog aan de rand van rivier. Iedere dag komen we wel langs een dorpje waar we even aan wal gaan. In tegenstelling tot Senegal, waar veel bewoners Frans spreken (en dus naar school geweest zijn) komen we hier in de dorpjes maar een enkeling tegen die een beetje Engels spreekt. Maar Engels of niet, altijd staat er iemand aan de kant om ons te verwelkomen en het dorp rond te leiden. Soms ook wel 100 of meer kinderen en dat is tamelijk overweldigend. We bezoeken een school in een dorpje waar ooit een groot Neckermann hotel was, wat nu verlaten aan de rand van de rivier staat. Het is een arm dorp sinds het vertrek van de gasten. Het schoolhoofd poetst met een kopje zoet water zijn motor met veel zorg af als wij het terrein opkomen. Hij laat de gebouwen zien en ook zijn kantoor. Daar liggen keurig naast elkaar het schoollogboek, kasboek en gastenboek, misschien iso gecertificeerd? Wij mogen wat in het gastenboek schrijven. Een pen heeft hij helaas niet, dus hij is blij als wij de onze achterlaten. De school gebouwen zien er redelijk goed uit, maar de inventaris is bedroevend en leermiddelen ontbreken. Aan een slinger hangen Engelse woordjes. Het bord ziet er verzorgd uit, met onder andere datum dag en programma. Ook zijn er lijstjes met namen van leerlingen. Ouders moeten 5 Daliasi (12 cent) per maand per kind betalen en zelf leermiddelen aanschaffen. Voor de meeste grote gezinnen is dat teveel. De kinderen gaan dus niet naar school, alleen de oudsten of slimste jongens. Al het onderwijs is in het Engels. De kinderen moeten dus eerst een vreemde taal leren spreken en schrijven (die ze om zich heen niet horen) voor ze goed en wel aan onderwijs kunnen beginnen. Ook dat lijkt mij al een erom struikelblok. De hoofdonderwijzer beaamt dit en vertelt dat er sinds kort op een paar scholen in het land geëxperimenteerd wordt met onderwijs in eigen taal, maar dat het nog maar in de kinderschoenen staat. En dan nog de uitdaging van alle verschillende talen die er gesproken worden in Gambia.
Uitgeholde boomstamkano met daarachter de netten

Voor de kinderen is ons bezoek een belevenis en het is jammer dat we niet met hen kunnen praten. Natuurlijk vragen ze ook om van alles en we hebben spijt dat we niet nog veel meer schriftjes, potloden en voetballen meegenomen hebben voor de scholen. Alle kinderen iets geven is onbegonnen werk. Wat moet er van het land komen als de kinderen niet naar school gaan? In Banjul hebben we overal grote kazernes gezien voor het jonge leger van Gambia, maar zou het niet meer opleveren als de kinderen naar school gingen? Dit zijn de vragen die we niet kunnen stellen en waarop we denk ik ook geen antwoord krijgen. De mensen lijken hier te leven zoals het leven loopt, en veel invloed hebben ze niet. Tenzij er, zoals in het dorpje Gunjur wat we eerder bezochten, mensen zijn die langdurig en mét de bewoners plannen maken en uitvoeren. Maar ook in Gunjur werd het land met de groenteveldjes -waar net putten gegraven en verstevigd waren- gevorderd door de regering. Op een ander stuk moest opnieuw begonnen worden. Bezwaarprocedures voor de bewoners kennen ze echt niet.

Hoge mangrovebossen langs de oever van de Gambia
De mensen die we ontmoeten zijn vriendelijk, soms verlegen, soms erg enthousiast. We krijgen wat meer zicht op de prijzen voor eten en dat maakt het ook prettiger om op de marktjes van hen te kopen. Anders dan in Banjul, vragen ze hier normale bedragen zodat we niet steeds hoeven af te dingen. Het gaat dan ook in een prettige sfeer. Vis kopen we ook van de vissers. Natuurlijk betalen we vast meer dan de lokale bevolking, ik kan ze geen ongelijk geven.
Grappig detail vinden wij ook dat er hier twee grote telefoonmaatschappijen zijn die ieder een eigen net erop nahouden en niet met elkaar kunnen (willen) laten bellen. Veel mensen hebben hier dus niet één maar twéé mobieltjes en twee nummers! Wij hebben alleen maar een Africell nummer, dat gaat dus niet altijd goed. We kunnen er wel mee bellen, maar hebben weer geen toegang tot 3g. Daarvoor moeten we weer een andere chip en/of dongel kopen van Qcell, de derde maatschappij. Die hebben we nog niet gevonden buiten Banjul.
De eerste palmen en rijstveldjes: we komen op zoet water

Na Farafenni, 95 mijl rivier op, komen we in het gedeelte van de rivier waar er allengs meer zoet water is. Na enkele mijlen verandert ook de omgeving: er komen palmen en andere soorten bomen. Aanpalend aan de rivier zien we ook rijstveldjes komen. Het ziet er groener en gevarieerder uit. Ook de dorpen zijn duidelijk welvarender. Onze verste plaats is Kuntaur, zo'n 135 mijl de rivier op. Van hieruit gaan we morgen het Gambia Nationaal park in.


En ook de was kan in de rivier, hier een zijtak van de
Gambia


----------
radio email processed by SailMail
for information see: http://www.sailmail.com

2 opmerkingen:

  1. Jacomine/Roel,
    Wederom een verhaal wat voor ons erg moeilijk is te begrijpen.
    Kinderen die geen opleiding krijgen. Hoe moeten die in de toekomst verder.
    Bijzonder en tegelijk tragisch daar te zijn. Wat/Hoe kun je de mensen daar
    helpen zodat ze zelf een beter leven kunnen opbouwen.
    Wij kunnen ons voorstellen hoe e.e.a. voor jullie aanvoelt.
    Blijf positief. Ga naar het Nationaal Park.
    Beleef en vertel ons hoe het daar is.
    Voor ons wordt het nu steeds belangrijker een bericht van jullie te ontvangen.
    Hier is het 12 maart 2013 en een gevoelstemperatuur buiten van -13 graden.
    Een snijdende koude noordoosten wind maakt het erg onaangenaam buiten. Lieve Groetjes, Lia/Evert

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Zeer interessant en uniek. er zijn maar weinig mensen die dit park in mogen begrijp ik. Chimpansee kolonies...! Pas op voor de krokodillen, wrattenzwijnen en vooral de bavianen hé!

    BeantwoordenVerwijderen