Vissers op zee onderweg naar de Saloumrivier |
We lijden erg in de tropen is een
standaard uitdrukking van veel mensen die in de tropen werken of
gewerkt hebben. Maar dat “lijden” kun je in het Nederlands
natuurlijk ook schrijven als “leiden” , het klinkt hetzelfde maar
betekent wel heel iets anders. Ik moest daar aan denken toen ik –
Christiaan de opstapper – na een paar dagen Dakar aan boord ging
van de TARA.
Dakar is geen onbekende stad voor mij.
Ik kwam er zeer regelmatig, zo'n 35 jaar geleden toen ik in het
buurland Mauritanië werkte. Dakar was een Europees aandoende grote
stad, met in het centrum veel buitenlanders en dan vooral Fransen. Je
zag die buitenlanders overal en elk bedrijf of bedrijfje dat maar
iets voorstelde of voor wilde stellen had er wel een paar in dienst.
Dan waren er ook nog de talloze ambassades en VN organisaties waar
veel van die mensen een dubbele boterham verdienden.
Die buitenlanders zaten natuurlijk in
de leiding van al die bedrijven, organisaties en ambassades en dat
gevoel van aan de leiding staan werd nog bij hen versterkt doordat er
in de huizen van die buitenlanders altijd wel een paar bedienden een
baantje hadden.
Zeilende vrouwen in de kreek, zij verzamelen de oesters |
In de dagen dat ik in Dakar op de TARA
aan het wachten was, heb ik erg weinig blanken gezien, niet in de
banken waar ik mijn euro's in de lokale munt omwisselde en maar heel
weinig in de nog steeds uitstekende restaurants. Die restaurants
werden soms wel gerund door Fransen die al hun hele leven in Senegal
wonen en er vaak ook geboren zijn, de zogenaamde “Pieds Noir”.
In de jaren zeventig hing er echt nog
een – neo – koloniale sfeer. Niet verwonderlijk voor een land dat
pas in 1960 onafhankelijk werd. Die sfeer is totaal verdwenen, nu
zijn het de Senegalezen die leiden en is het aantal buitenlanders op
een bevolking die in 35 jaar verdrievoudigd is – nu 3,5 miljoen –
te verwaarlozen.
Baobab boom |
Vanuit Dakar, waar we een goede gast
waren van een paar fijne restaurants, zeilen we in een dag naar de
rivierdelta van de Saloum. Een tocht van zo'n uur of tien. Niet echt
spectaculair, de eerste vier, vijf uur heerlijk halve wind, wel goed
uitkijken want er zijn op sommige plekken veel vissers die allemaal
de nodige netten hebben uitstaan. In het begin van de middag laat de
wind het afweten en gaan we op de motor verder. Het aanlopen van de
Saloum is lastig omdat er voor de ingang zandbanken lagen en daar
willen we beslist niet op stranden.
Jacomine geeft vanuit de kajuit de
koers aan. Daarbij heeft ze de hulp van speciale kaarten en de GPS,
Roel let op de dieptemeter en ik sla alles vol bewondering gade.
Omdat we net voor donker binnen zijn eten we aan boord.
de haven van Dionouar |
De volgende dag het dorp Dionouar in,
dat aan de ingang van de rivier ligt. Moussa is “onze” gids die
al aan de kant op ons staat te wachten. Het dorp is een uurtje lopen
over een schaars begroeide zandvlakte met een enkele prosopist,
flamboyant en baobab. De baobab is de heilige boom in Senegal en in
het Engels heeft die boom de bijnaam de “upside down tree”
vanwege de vreemde vorm. Dat dorp is een prehistorische uitgave van
het dorp van Wim Sonneveld, zandpaden, armoedige huisjes waar de iets
betere huizen een golfplaten dak hebben. Soms staan die huizen of
hutjes in een omheind stuk land, het mooiste huis voor de man en voor
elk van zijn drie of vier vrouwen een hut. Het meest indrukwekkende
gebouw in het hele dorp is de moskee en in het mooiste huis eten we
bij gebrek aan “officiële” restaurants. Dat is het huis van de
dorpsoudste die ook de hoofdonderwijzer is. In de salon krijgen we
een grote schaal met rijst, groenten en vis. We zitten op de grond
en krijgen ieder een lepel om mee te eten. Ik heb de vraagprijs tot
een derde teruggebracht, maar dat is duidelijk nog veel te hoog want
we krijgen er flessen cola en andere zoetige dranken bij. De
wandeling terug gaat langs een souvenir winkel en een paar kleine
kruidenierszaakjes waar we niets van onze gading zien.
Eten bij het hoofd van de school thuis met Moussa |
Een siësta later zijn we klaar voor de
volgende maaltijd. Wel eerst verankeren naar de overkant van de
rivier, voor het bijzondere restaurant van Momon. Dat restaurant ligt
aan een strandje in een vogelreservaat, er hangen drie hangmatten en
er staat een gammel tafeltje voor de hut die dreigt in te storten. Op
dat gammele tafeltje staan twee zeer vuile glazen die wel snel in de
rivier gewassen worden door het hulpje van Momon, een onduidelijke
Zweedse jongen die er drie maanden logeert. Er wordt snel nog een
plastic bekertje georganiseerd en dan is het voor ons genieten van de
opkomende maan in een hangmat en van onze eigen meegebrachte wijn. We
zijn de enige gasten, waarschijnlijk ook de eersten deze maand.
Momon gaat, nadat hij ons heeft verwelkomt, samen met zijn broer een
fuik in de rivier lichten om te zien welke vis er op het menu komt te
staan.
No Stress Restaurant, nog vóór de wijn |
Deze keer, maar niet alleen deze keer, eigenlijk alle keren,
is het inktvis omdat Momon een inktvis-visser is. Die vis moet
natuurlijk schoongemaakt en samen met groenten en rijst op een
houtskoolvuurtje gekookt worden. Het restaurant heeft de
toepasselijke naam: “NOSTRESS” dus na een uurtje beginnen we aan
een tweede fles wijn, wijn vóór het eten in plaats van bij het eten
en dat gaat ook best. Het wordt dus een genoeglijke avond met iets te
veel wijn en muskieten. Ja we suffer a lot in the tropics.
Christiaan
Christiaan |
Het gehele No Stress Complex, inclusief boot |