maandag 25 februari 2013

We suffer a lot in the tropics - 19-21 februari



Vissers op zee onderweg naar de Saloumrivier
We lijden erg in de tropen is een standaard uitdrukking van veel mensen die in de tropen werken of gewerkt hebben. Maar dat “lijden” kun je in het Nederlands natuurlijk ook schrijven als “leiden” , het klinkt hetzelfde maar betekent wel heel iets anders. Ik moest daar aan denken toen ik – Christiaan de opstapper – na een paar dagen Dakar aan boord ging van de TARA.
Dakar is geen onbekende stad voor mij. Ik kwam er zeer regelmatig, zo'n 35 jaar geleden toen ik in het buurland Mauritanië werkte. Dakar was een Europees aandoende grote stad, met in het centrum veel buitenlanders en dan vooral Fransen. Je zag die buitenlanders overal en elk bedrijf of bedrijfje dat maar iets voorstelde of voor wilde stellen had er wel een paar in dienst. Dan waren er ook nog de talloze ambassades en VN organisaties waar veel van die mensen een dubbele boterham verdienden.
Die buitenlanders zaten natuurlijk in de leiding van al die bedrijven, organisaties en ambassades en dat gevoel van aan de leiding staan werd nog bij hen versterkt doordat er in de huizen van die buitenlanders altijd wel een paar bedienden een baantje hadden.
Zeilende vrouwen  in de kreek, zij verzamelen de oesters

In de dagen dat ik in Dakar op de TARA aan het wachten was, heb ik erg weinig blanken gezien, niet in de banken waar ik mijn euro's in de lokale munt omwisselde en maar heel weinig in de nog steeds uitstekende restaurants. Die restaurants werden soms wel gerund door Fransen die al hun hele leven in Senegal wonen en er vaak ook geboren zijn, de zogenaamde “Pieds Noir”.
In de jaren zeventig hing er echt nog een – neo – koloniale sfeer. Niet verwonderlijk voor een land dat pas in 1960 onafhankelijk werd. Die sfeer is totaal verdwenen, nu zijn het de Senegalezen die leiden en is het aantal buitenlanders op een bevolking die in 35 jaar verdrievoudigd is – nu 3,5 miljoen – te verwaarlozen.
Baobab boom

Vanuit Dakar, waar we een goede gast waren van een paar fijne restaurants, zeilen we in een dag naar de rivierdelta van de Saloum. Een tocht van zo'n uur of tien. Niet echt spectaculair, de eerste vier, vijf uur heerlijk halve wind, wel goed uitkijken want er zijn op sommige plekken veel vissers die allemaal de nodige netten hebben uitstaan. In het begin van de middag laat de wind het afweten en gaan we op de motor verder. Het aanlopen van de Saloum is lastig omdat er voor de ingang zandbanken lagen en daar willen we beslist niet op stranden.
Jacomine geeft vanuit de kajuit de koers aan. Daarbij heeft ze de hulp van speciale kaarten en de GPS, Roel let op de dieptemeter en ik sla alles vol bewondering gade. Omdat we net voor donker binnen zijn eten we aan boord.
de haven van Dionouar

De volgende dag het dorp Dionouar in, dat aan de ingang van de rivier ligt. Moussa is “onze” gids die al aan de kant op ons staat te wachten. Het dorp is een uurtje lopen over een schaars begroeide zandvlakte met een enkele prosopist, flamboyant en baobab. De baobab is de heilige boom in Senegal en in het Engels heeft die boom de bijnaam de “upside down tree” vanwege de vreemde vorm. Dat dorp is een prehistorische uitgave van het dorp van Wim Sonneveld, zandpaden, armoedige huisjes waar de iets betere huizen een golfplaten dak hebben. Soms staan die huizen of hutjes in een omheind stuk land, het mooiste huis voor de man en voor elk van zijn drie of vier vrouwen een hut. Het meest indrukwekkende gebouw in het hele dorp is de moskee en in het mooiste huis eten we bij gebrek aan “officiële” restaurants. Dat is het huis van de dorpsoudste die ook de hoofdonderwijzer is. In de salon krijgen we een grote schaal met rijst, groenten en vis. We zitten op de grond en krijgen ieder een lepel om mee te eten. Ik heb de vraagprijs tot een derde teruggebracht, maar dat is duidelijk nog veel te hoog want we krijgen er flessen cola en andere zoetige dranken bij. De wandeling terug gaat langs een souvenir winkel en een paar kleine kruidenierszaakjes waar we niets van onze gading zien.
Eten bij het hoofd van de school thuis  met Moussa

Een siësta later zijn we klaar voor de volgende maaltijd. Wel eerst verankeren naar de overkant van de rivier, voor het bijzondere restaurant van Momon. Dat restaurant ligt aan een strandje in een vogelreservaat, er hangen drie hangmatten en er staat een gammel tafeltje voor de hut die dreigt in te storten. Op dat gammele tafeltje staan twee zeer vuile glazen die wel snel in de rivier gewassen worden door het hulpje van Momon, een onduidelijke Zweedse jongen die er drie maanden logeert. Er wordt snel nog een plastic bekertje georganiseerd en dan is het voor ons genieten van de opkomende maan in een hangmat en van onze eigen meegebrachte wijn. We zijn de enige gasten, waarschijnlijk ook de eersten deze maand. Momon gaat, nadat hij ons heeft verwelkomt, samen met zijn broer een fuik in de rivier lichten om te zien welke vis er op het menu komt te staan. 
No Stress Restaurant, nog vóór de wijn



Deze keer, maar niet alleen deze keer, eigenlijk alle keren, is het inktvis omdat Momon een inktvis-visser is. Die vis moet natuurlijk schoongemaakt en samen met groenten en rijst op een houtskoolvuurtje gekookt worden. Het restaurant heeft de toepasselijke naam: “NOSTRESS” dus na een uurtje beginnen we aan een tweede fles wijn, wijn vóór het eten in plaats van bij het eten en dat gaat ook best. Het wordt dus een genoeglijke avond met iets te veel wijn en muskieten. Ja we suffer a lot in the tropics.

Christiaan

Christiaan



Het gehele No Stress Complex, inclusief boot

Geen opmerkingen:

Een reactie posten